Historie

Op 20 februari 1676 liet Eduard van Hoogelande een testament opmaken door notaris Hendrik Terbeek van Coesfelt in Den Haag, waarin hij de stichting van een hofje vastlegde en waarin uitvoerig werd aangegeven hoe en door wie het hofje beheerd en bewoond diende te worden. Het hofje zelf was reeds in 1669 gebouwd, nadat de stichter daartoe op 22 februari van dat zelfde jaar grond had aangekocht gelegen aan de oostzijde van de Boekhorststraat in de Zuidwalbuurt (Centrum) van Den Haag. Ten tijde van de bouw van het hofje was de kinderloze en vermogende weduwnaar bijna 80 jaar oud, en het stichten van een liefdadigheidshofje was in die dagen geen ongewoon verschijnsel voor welgestelden, die op deze manier hun naam konden laten voortleven.

De van Hoogelandes kwamen van oorsprong uit Zeeland, waar ze lange tijd de heerlijkheid Hoogelande op Walcheren (westelijk van Middelburg) in bezit hadden gehad. Na de inname van Den Briel in 1572 door Willem van Oranje, al spoedig gevolgd door de rest van Zeeland, hadden Eduards vader (Johan) en oom (Eewout) Zeeland echter verlaten, net als veel andere katholieken. De broers vestigden zich te Leiden, waar Johan huwde en twee zonen kreeg, terwijl Eewout ongehuwd bleef.

Na het overlijden van zijn enige broer Cornelis in 1662 had Eduard, als laatste van zijn familie, het gehele familievermogen in handen gekregen. Hij was toen al jaren weduwnaar, zonder nageslacht of naaste familieleden en zal in zijn hofje een duurzame en nuttige bestemming voor zijn nalatenschap gevonden hebben. Ook was een zeker sociaal engagement niet vreemd aan de familie van Hoogelande; broer Cornelis had bijvoorbeeld als geneesheer en medisch hoogleraar pro Deo gepraktiseerd ten behoeve van de armen in Leiden.